Het was 10 mei 1940.
Het leek in Haarlem een rustige lentedag te worden. Dat werd het niet, want ’s morgens hoorden de Haarlemmers door de radio dat het Duitse leger zonder oorlogsverklaring Nederland was binnengevallen. Een overrompeling dus. Dat was een geweldige schok. In vele gezinnen werd met angst gedacht aan de zoons en vaders die opgeroepen waren voor de militaire dienst en dus moesten vechten tegen de Duitse soldaten. Er was dus veel verwarring, hoewel een maand eerder, op 9 april, de Duitsers op dezelfde manier Denemarken en Noorwegen waren binnengevallen.
Haarlem bracht de eerste oorlogsdag in grote spanning door, opgeschrikt door allerlei berichten, over landingen van parachutisten en bombardementen op Schiphol. De scholen waren gesloten, ook openbare gebouwen waren dicht, zoals het postkantoor en het station.
’s Avonds moest iedereen voor donker thuis zijn, de straatverlichting was uit.
Op 12 mei, eerste Pinksterdag, kwam het bericht dat de koninklijke familie naar Engeland was gevlucht.
Na prinses Juliana en de kinderen, prins Bernhard bracht hen weg, staken één dag later koningin Wilhelmina en de ministers de Noordzee over. In het begin was er bij de bevolking veel boosheid over dit weggaan; later kwam er meer begrip voor deze vlucht.
Op 14 mei, ’s avonds omstreeks 7 uur, maakte generaal Winkelman bekend dat Nederland zich de volgende dag zou overgeven. Die dag was de binnenstad van Rotterdam door de Duitsers gebombardeerd.
Het bericht over de capitulatie (overgave) veroorzaakte bij veel mensen paniek. In de paar oorlogsdagen hadden velen geprobeerd, via IJmuiden met een schip naar Engeland te vluchten. Voor veel geld was het een aantal gelukt. Anderen keerden teleurgesteld en zonder hoop naar de stad terug.
Bij sommige mensen heerste angst. Zij wisten veel over nazi-Duitsland, over de vervolging van joden, communisten en socialisten en andere mensen die het niet eens waren met Hitler. In de nacht van 14 op 15 mei pleegden tientallen joodse burgers zelfmoord.
In de meidagen bleef de stad onbeschadigd. Op 15 mei 1940 riep de burgemeester van Haarlem, de heer De Vos van Steenwijk de bevolking op om bij de komst van de Duitsers rustig te blijven.
Eind 1941 bracht de Ortskommandant zijn gehele dienst over naar Hotel Den Hout. Op het Stationsplein was dit bord geplaatst. | Hotel Den Hout aan de Dreef. |
Na een paar maanden verhuisde de Ortskommandantur naar Hotel Den Hout aan de Dreef, dat in de oorlog het Duitse hoofdkwartier in Haarlem werd. Voor de huisvesting van Duitse instellingen werden in 1940 zeventig gebouwen gevorderd. De belangrijkste, zoals de “Sicherheitsdienst”, de SS en het bureau van de Rijkscommissaris zaten aan het Kenaupark. Daar werden bijna alle gebouwen door de Duitsers gebruikt.
Die eerste weken van de Duitse bezetting wachtte de Haarlemse bevolking af wat er ging gebeuren. Tot verwondering van de mensen gedroegen de Duitsers zich netjes. De soldaten verschenen op straat, betaalden voor hun inkopen in de winkels, streelden de kinderen over hun haar en lachten tegen de meisjes. De kranten schreven over de beleefdheid van de Duitse militair. In Den Haag hield Seyss-Inquart, het nieuwe hoofd van het landsbestuur, een toespraak waarin hij de Duitse soldaten het bevel gaf al het mogelijke te doen om de Nederlanders voor zich te winnen.
Het dagelijks verkeer aan de Kruisweg. Op de achtergrond hangt aan het viaduct een spandoek met Duitse propaganda. | In de eerste maanden van de bezetting tonen de Duitsers zich ”milde” overwinnaars. Een vriendelijke soldaat op de Grote Markt. |
De mensen van de politie en de ambtenaren hadden het moeilijk. Op het hoofdbureau, in de Smedestraat, wist men wie met de Nazi-ideeën sympathiseerde. Maar wat moest men doen? Nam je ontslag, dan kwam een NSB-aanhanger voor je in de plaats. Als je bleef zitten, dan moest je met de Duitsers samenwerken. Op het stadhuis stonden de ambtenaren voor hetzelfde probleem.
De meeste Haarlemmers pakten het gewone leven weer op. Men ging aan het werk, of naar school en de vrije tijd bracht men door zoals men dat gewend was. Op zondag naar de kerk. Maar af en toe werden de mensen er hardhandig aan herinnerd dat er wél iets aan de hand was.
Al gauw werd duidelijk dat de Duitsers niet tevreden waren over het Haarlems bestuur. De burgemeester vernam in het voorjaar van 1941 uit de krant dat hij was ontslagen. In zijn plaats werd een NSB-burgemeester benoemd, de heer S.L.A.Plekker, die natuurlijk Slaap Lekker werd genoemd. In dezelfde tijd werd bepaald dat de gemeenteraad het werk zou “laten rusten”; een uitdrukking, die de indruk moest wekken dat men na enige tijd weer bijeen zou komen. De socialistische wethouders Reinalda en Westerveld namen na de komst van Plekker onmiddellijk hun ontslag.
Op bevel van Seyss-Inquart werden de straatnamen gezuiverd, ze mochten niet herinneren aan leden van het Koninklijk Huis, of aan Joodse figuren uit onze geschiedenis. De Wilhelminastraat werd Schouwburgstraat en het Julianapark heette vijf jaar Verlengde Gen.Cronjéstraat.
Tegen de joden hadden de Duitsers in hun land al maatregelen genomen en dit deden zij ook in Nederland. Eind september 1940 kwam het verbod om joodse ambtenaren in dienst te nemen, al snel gevolgd door het verbod ze in dienst te houden. Dit trof vijftien joodse onderwijzers, docenten en ambtenaren. Iedereen die een openbare functie had moest verklaren dat hij geen joodse voorouders had, de zogenaamde Ariërverklaring. Maar weinig mensen weigerden te tekenen, zoals de dames H.Joosten en A.M.Taselaar van de Buitenrustschool en de Huetschool.
Op 10 januari 1941 werd bekend gemaakt dat alle joden bij het stadhuis moesten komen om aan te geven dat zij jood waren. De meesten kwamen. Zo weten we dat er in Haarlem toen ongeveer vijftienhonderd joden waren. Ongeveer de helft was lid van de kerkelijke joodse gemeente.
De foute burgemeester Plekker verbood al gauw na zijn installatie aan joden toegang tot openbare gelegenheden, zoals bioscopen, parken of zwembaden. Ook in cafés, restaurants en hotels werden joden niet meer toegelaten. Overal verscheen het bordje “Verboden voor Joden”.
Een Feldwebel salueert (een Duitse sergeant-majoor van de militaire politie brengt een militaire groet). Naast de Haarlemse politie komen steeds meer Duitsers in het straatbeeld. | Overal in de stad verschenen bordjes ”Verboden voor Joden”, zoals hier in de Haarlemmer Hout. |
Haarlem was vijandelijk gebied voor de Engelsen, want IJmuiden, de Hoogovens en Schiphol en de fabrieken van Fokker zijn dichtbij.
Militaire actie in de lucht was iets volkomen nieuws. Dat bleek uit de reactie van de mensen op de luchtgevechten. Als er alarm werd gegeven, liep in het begin iedereen naar buiten om te gaan kijken. Sommigen klommen zelfs op het dak. Pas nadat een aantal slachtoffers te betreuren was, drong het tot de mensen door dat ze gevaar liepen. Want er kon van alles uit de lucht vallen. Niet alleen bommen, maar ook onderdelen van aangeschoten vliegtuigen of de vliegtuigen zelf.
Bombardement op de Amsterdamse buurt. Ook de Allard Piersonstraat werd getroffen. |
Leden van de Jeugdstorm helpen bij het opruimen van de ravage in de Teding van Berkhoutstraat. De jeugdstorm is een jongerenafdeling van de NSB. |
Bombardement op het Rozenprieel in 1940. Begrafenisstoet in de Voortingstraat. |
Waarschijnlijk zijn de meeste bombardementen een gevolg van navigatiefouten geweest, want niet alle bedrijven waren van militair belang.
Op 16 april 1943 ondernam de RAF een aanval die voor Haarlem bijzonder noodlottige gevolgen zou hebben. Twaalf bommenwerpers kregen de opdracht om de Centrale Werkplaats van de NS in Haarlem te bombarderen. Door een fout vielen alle bommen naast het doel, ze waren allemaal in de Amsterdamse buurt terecht gekomen.Het was bijna half acht in de avond, het was net etenstijd geweest, de meeste mensen waren thuis. De bommen richtten een enorme verwoesting aan in de buurt ten oosten van het Teylerplein en langs de Amsterdamsevaart. De Teding van Berkhoutstraat, de Da Costastraat en de omliggende straten werden zwaar getroffen, overal brak brand uit. Het meest droevige gevolg: vijfentachtig doden, meer dan veertig zwaargewonden.
Het verzet begon met oproepen om de Duitse bezetter geestelijk weerstand te bieden en de vrijheid hoog te houden. De Haarlemmer Bernard IJzerdraat was daar met zijn Geuzenactie een van de eerste voorbeelden van.
Er was ook gewapend verzet waarin mannen betrokken waren waarvan de namen pas na de oorlog bekend werden, zoals Kraakman, Van der Wiel, Bonekamp en de politiemannen Overzet en Ederveen. Al die mensen zaten in allerlei verschillende knokploegen en sabotage-eenheden. Tegen eind van de oorlog werd geprobeerd al die groepen te bundelen. Ook de Raad van Verzet, de RVV, waar Hannie Schaft en Truus en Freddy Oversteegen bij hoorden, werkte mee. Lange tijd had de RVV zijn hoofdkwartier bij beeldhouwer Mari Andriessen, aan de Wagenweg.
De aanslag op Fake Krist. | Jo Schaft als studente, in de buurt van haar ouderlijk huis. Op 17 april 1945, nog geen drie weken voor de bevrijding, werd de verzetsstrijdster Hannie Schaft, 24 jaar oud, in de duinen van Overveen door de Duitsers doodgeschoten. |
De Weerafdeling (WA) van de NSB marcheert. Aan de Dreef brengt de commandant een groet aan de leden. |
Velen zagen in de Duitse bezetting niets kwaads, integendeel: ze werkten met de Duitsers mee om een nieuwe orde in Nederland in te voeren. Heel wat Haarlemmers hebben als vrijwilliger in het Duitse leger gediend en tot in Rusland gevochten. Velen profiteerden van de bezetting door banen te verkrijgen die ze onder normale omstandigheden nooit gekregen zouden hebben, zoals de al eerder genoemde S.L.A.Plekker, die burgemeester van Haarlem werd. Er waren zelfs Haarlemmers die het presteerden om via anonieme briefjes aan de bezetters als pure landverraders op te treden.
Mijnheer Offizier Wil U zo goed zijn een tweetal onderduikers weg te laten halen (2 zoons) Minahassastraat 63, Haarlem-Noord des morgens voor 6 uur. In perceel Timorstraat 22 zijn nog 2 radio toestellen is u dat bekend, in perceel Delistraat 24 of 22 houdt zich een jongmensch van 24 à 25 jaar verborgen, Rijs genaamd. Een N.S.B.er |
Aan S.D. te Haarlem of Amsterdam M.H. Zaterdag j.l. is doorgegeven dat een zekere mej. Fie Tuerlings werkt voor de joden en zit in de ondergrondse en verzetbeweging. Nog steeds verschijnt zij iedere dag op de Geneeskundige dienst hier in Haarlem. Meestal tussen 10 en 12 uur. Heil Hitler en Duitsland |
Eind augustus 1944 leek het Duitse front definitief ineen te storten en naderden de geallieerden snel ons land. Op 5 september, later Dolle Dinsdag genoemd, stonden vele mensen langs de Wagenweg te wachten op de geallieerden. Volgens de geruchten moesten die zeer dichtbij zijn. NSB`ers en ook burgemeester Plekker vluchtten naar het oosten. Het bleek allemaal loos alarm geweest te zijn. Het gerucht was sneller geweest dan de werkelijkheid. Het zwaarste deel van de oorlog, acht maanden van ellende en honger, moest nog komen.
De maanden die verstreken tussen september 1944 en de bevrijding van Oost-,Noord- en West-Nederland in het voorjaar van 1945 zijn bekend geworden onder de naam “hongerwinter”. Het transport lag stil. De spoorwegstaking had het treinverkeer stilgelegd, het grootste deel van de auto’s was al lang verdwenen, evenals de binnenvaartschepen. Zelfs fietsen waren zeldzaam geworden. Maar ook al waren er nog wel vervoersmiddelen geweest, waar had dan de brandstof vandaan moeten komen om ze te laten rijden ? Er waren geen kolen, dus er was geen gas, geen elektriciteit. ’s Nachts trokken mannen met een zaag naar het Zaanenbos in Haarlem-Noord. Binnen enkele dagen waren alle bomen verdwenen.
Heel wat Haarlemmers kwamen naar de Teylerschool aan de Haarlemmerliedestraat, waar de Centrale Keuken voedsel uitreikte. | In de Oranjestraat probeerden kinderen uit de gamellen van de Centrale Keuken de laatste etensresten te schrapen. |
De voedselsituatie in Haarlem en in andere steden van West-Nederland werd rampzalig. Dagelijks zag men mensen over de Rijksstraatweg naar het platteland gaan om bij boeren nog wat voedsel te bemachtigen. De maag van vele Haarlemmers moest worden gevuld met eten uit de gaarkeukens, dat soms bestond uit van bloembollen gemaakte pap.
Te voet, met een handkar ging men er op uit om in de polder bij de boeren voedsel te halen. |
Lege potten en pannen, dat was alles wat deze winkelier te bieden had, maar morgen . . . ! |
In de hongerwinter had je weinig aan de bonkaarten, maar soms hield humor de moed er nog een beetje in:
In diezelfde periode van kou, honger en duisternis werden de Duitsers harder en wraakzuchtiger. In een laatste poging om de Duitse oorlogsindustrie nog op gang te houden, probeerden zij door grote razzia’s steeds meer Nederlandse mannen gevangen te nemen en weg te voeren naar Duitsland. In de morgen van 6 december 1944 viel er huis aan huis een papier in de bus.
Heel wat Haarlemmers waren gekomen om de Canadezen in te halen. | Wie wilde er geen ritje maken op een Canadese legerwagen? |
B r o n n e n |
|
---|---|
Diverse auteurs | De jaren 1940-1945, Amsterdam z.j. |
Lennaert Nijgh | Haarlem bestaat niet, Haarlem 1996 |
J.W. Rengelink | Volk in verdrukking en verzet, Amsterdam 1960 |
J.J. Temminck | Als de Dag van Gisteren, een serie over de geschiedenis van Haarlem in de laatste eeuw, Zwolle 1990 |
J.J. Temminck | Vertrokken, Onbekend Waarheen, Jaarboek Haarlem, 1995 |
C. Willemsen-Terpoorten | Lieve Bep, Haarlems Dagblad, 1995 |
Diverse auteurs | Wij gedenken, Omgekomen- Ondergedoken, Haarlemse Joden 1940-1945, Haarlem 2004 |
H. van Kerkwijk | Dromen en Daden, Haarlem, 1994 |