haarlem bezet

 


De oorlogsdagen


Het was 10 mei 1940.
Het leek in Haarlem een rustige lentedag te worden. Dat werd het niet, want ’s morgens hoorden de Haarlemmers door de radio dat het Duitse leger zonder oorlogsverklaring Nederland was binnengevallen. Een overrompeling dus. Dat was een geweldige schok. In vele gezinnen werd met angst gedacht aan de zoons en vaders die opgeroepen waren voor de militaire dienst en dus moesten vechten tegen de Duitse soldaten. Er was dus veel verwarring, hoewel een maand eerder, op 9 april, de Duitsers op dezelfde manier Denemarken en Noorwegen waren binnengevallen.
Haarlem bracht de eerste oorlogsdag in grote spanning door, opgeschrikt door allerlei berichten, over landingen van parachutisten en bombardementen op Schiphol. De scholen waren gesloten, ook openbare gebouwen waren dicht, zoals het postkantoor en het station.
’s Avonds moest iedereen voor donker thuis zijn, de straatverlichting was uit.
Op 12 mei, eerste Pinksterdag, kwam het bericht dat de koninklijke familie naar Engeland was gevlucht.
Na prinses Juliana en de kinderen, prins Bernhard bracht hen weg, staken één dag later koningin Wilhelmina en de ministers de Noordzee over. In het begin was er bij de bevolking veel boosheid over dit weggaan; later kwam er meer begrip voor deze vlucht.
Op 14 mei, ’s avonds omstreeks 7 uur, maakte generaal Winkelman bekend dat Nederland zich de volgende dag zou overgeven. Die dag was de binnenstad van Rotterdam door de Duitsers gebombardeerd.
Het bericht over de capitulatie (overgave) veroorzaakte bij veel mensen paniek. In de paar oorlogsdagen hadden velen geprobeerd, via IJmuiden met een schip naar Engeland te vluchten. Voor veel geld was het een aantal gelukt. Anderen keerden teleurgesteld en zonder hoop naar de stad terug.
Bij sommige mensen heerste angst. Zij wisten veel over nazi-Duitsland, over de vervolging van joden, communisten en socialisten en andere mensen die het niet eens waren met Hitler. In de nacht van 14 op 15 mei pleegden tientallen joodse burgers zelfmoord.

 

De komst van de Duitsers

In de meidagen bleef de stad onbeschadigd. Op 15 mei 1940 riep de burgemeester van Haarlem, de heer De Vos van Steenwijk de bevolking op om bij de komst van de Duitsers rustig te blijven.

foto 54-697
Duitse troepen nemen op 15 mei bezit van de Grote Markt.

 


Die woensdagmiddag om twee uur verschenen de eerste Duitsers op de Grote Markt. Het waren gemotoriseerde troepen en enkele pantserwagens. Later volgden er meer. Veel mensen stonden nieuwsgierig hun aankomst op te wachten.
De Duitsers werden ondergebracht in Haarlemse hotels en scholen. De eerste “Ortskommandant”, majoor Freude nam zijn intrek in enkele zalen van restaurant Brinkmann. De politie leende op verzoek enkele dienstfietsen. Haarlemse bedrijven leverden typemachines en ander kantoormateriaal.
foto 54--1940 foto 54-12465
Eind 1941 bracht de Ortskommandant zijn gehele dienst over naar Hotel Den Hout. Op het Stationsplein was dit bord geplaatst. Hotel Den Hout aan de Dreef.

Na een paar maanden verhuisde de Ortskommandantur naar Hotel Den Hout aan de Dreef, dat in de oorlog het Duitse hoofdkwartier in Haarlem werd. Voor de huisvesting van Duitse instellingen werden in 1940 zeventig gebouwen gevorderd. De belangrijkste, zoals de “Sicherheitsdienst”, de SS en het bureau van de Rijkscommissaris zaten aan het Kenaupark. Daar werden bijna alle gebouwen door de Duitsers gebruikt.

 

Het leven gaat door

Die eerste weken van de Duitse bezetting wachtte de Haarlemse bevolking af wat er ging gebeuren. Tot verwondering van de mensen gedroegen de Duitsers zich netjes. De soldaten verschenen op straat, betaalden voor hun inkopen in de winkels, streelden de kinderen over hun haar en lachten tegen de meisjes. De kranten schreven over de beleefdheid van de Duitse militair. In Den Haag hield Seyss-Inquart, het nieuwe hoofd van het landsbestuur, een toespraak waarin hij de Duitse soldaten het bevel gaf al het mogelijke te doen om de Nederlanders voor zich te winnen.

foto 54-32656 foto 54-23094
Het dagelijks verkeer aan de Kruisweg. Op de achtergrond hangt aan het viaduct een spandoek met Duitse propaganda. In de eerste maanden van de bezetting tonen de Duitsers zich ”milde” overwinnaars. Een vriendelijke soldaat op de Grote Markt.

De mensen van de politie en de ambtenaren hadden het moeilijk. Op het hoofdbureau, in de Smedestraat, wist men wie met de Nazi-ideeën sympathiseerde. Maar wat moest men doen? Nam je ontslag, dan kwam een NSB-aanhanger voor je in de plaats. Als je bleef zitten, dan moest je met de Duitsers samenwerken. Op het stadhuis stonden de ambtenaren voor hetzelfde probleem.
De meeste Haarlemmers pakten het gewone leven weer op. Men ging aan het werk, of naar school en de vrije tijd bracht men door zoals men dat gewend was. Op zondag naar de kerk. Maar af en toe werden de mensen er hardhandig aan herinnerd dat er wél iets aan de hand was.

 

De verduitsing van het bestuur

Al gauw werd duidelijk dat de Duitsers niet tevreden waren over het Haarlems bestuur. De burgemeester vernam in het voorjaar van 1941 uit de krant dat hij was ontslagen. In zijn plaats werd een NSB-burgemeester benoemd, de heer S.L.A.Plekker, die natuurlijk Slaap Lekker werd genoemd. In dezelfde tijd werd bepaald dat de gemeenteraad het werk zou “laten rusten”; een uitdrukking, die de indruk moest wekken dat men na enige tijd weer bijeen zou komen. De socialistische wethouders Reinalda en Westerveld namen na de komst van Plekker onmiddellijk hun ontslag.
Op bevel van Seyss-Inquart werden de straatnamen gezuiverd, ze mochten niet herinneren aan leden van het Koninklijk Huis, of aan Joodse figuren uit onze geschiedenis. De Wilhelminastraat werd Schouwburgstraat en het Julianapark heette vijf jaar Verlengde Gen.Cronjéstraat.

 

Maatregelen tegen de Joden

Tegen de joden hadden de Duitsers in hun land al maatregelen genomen en dit deden zij ook in Nederland. Eind september 1940 kwam het verbod om joodse ambtenaren in dienst te nemen, al snel gevolgd door het verbod ze in dienst te houden. Dit trof vijftien joodse onderwijzers, docenten en ambtenaren. Iedereen die een openbare functie had moest verklaren dat hij geen joodse voorouders had, de zogenaamde Ariërverklaring. Maar weinig mensen weigerden te tekenen, zoals de dames H.Joosten en A.M.Taselaar van de Buitenrustschool en de Huetschool.
Op 10 januari 1941 werd bekend gemaakt dat alle joden bij het stadhuis moesten komen om aan te geven dat zij jood waren. De meesten kwamen. Zo weten we dat er in Haarlem toen ongeveer vijftienhonderd joden waren. Ongeveer de helft was lid van de kerkelijke joodse gemeente.
De foute burgemeester Plekker verbood al gauw na zijn installatie aan joden toegang tot openbare gelegenheden, zoals bioscopen, parken of zwembaden. Ook in cafés, restaurants en hotels werden joden niet meer toegelaten. Overal verscheen het bordje “Verboden voor Joden”.

foto 54-23778 foto 54-8148
Een Feldwebel salueert (een Duitse sergeant-majoor van de militaire politie brengt een militaire groet). Naast de Haarlemse politie komen steeds meer Duitsers in het straatbeeld. Overal in de stad verschenen bordjes ”Verboden voor Joden”, zoals hier in de Haarlemmer Hout.

Het duurde niet lang of de scholieren werden gescheiden. Voor joodse kinderen werd een apart Joods lyceum opgericht in de Schouwburgstraat (Wilhelminastraat).
Om zijn betrekkingen met de joodse Haarlemmers gemakkelijker te maken stelde Plekker een Haarlemse Joodse Raad in. De leden daarvan waren Barend Chapon, opperrabbijn Frank en het door de Duitsers afgezette raadslid Drilsma. Alle contacten van de joden moesten via deze raad gaan.
In april 1942 werden de joden verplicht een ster te dragen. Enkele maanden later kwamen de eerste oproepen om zich te melden voor de arbeidskampen in Duitsland. De Duitsers waren zeer ontevreden over het te kleine aantal dat zich meldde en hielden een razzia in de avonduren. Enkele tientallen mensen werden opgepakt. In februari 1943 kregen de laatste joden de opdracht Haarlem te verlaten en naar Amsterdam te verhuizen. Maar daarvoor kreeg de joodse gemeente een andere zware slag. Op 31 januari werd een Duitse onderofficier neergeschoten en werd een mislukte aanslag op Plekker gepleegd. De bommen ontploften in zijn tuin. Een honderdtal Haarlemmers werd hierom ´s nachts van hun bed gelicht en naar het concentratiekamp in Vught overgebracht. De inwoners van Haarlem mochten zich na zes uur niet meer op straat bevinden. Op 2 februari 1943 werden als vergeldingsmaatregel tien gijzelaars in de duinen bij Bloemendaal neergeschoten. Daaronder bevonden zich de drie leden van de Haarlemse Joodse Raad: Barend Chapon, opperrabbijn Frank en het oud-raadslid Drilsma.
In 1942 en 1943 verlieten vijfhonderdzeventwintig joden Haarlem zonder een adres achter te laten. In de bevolkingsadministratie kregen ze de aantekening VOW: Vertrokken Onbekend Waarheen. Velen hiervan bleken te zijn ondergedoken. Na de oorlog kwamen er tweehonderdnegenendertig, 16 % van het totaal aantal joden in 1941, weer in Haarlem terug.

 

Bommen op de stad

Haarlem was vijandelijk gebied voor de Engelsen, want IJmuiden, de Hoogovens en Schiphol en de fabrieken van Fokker zijn dichtbij.
Militaire actie in de lucht was iets volkomen nieuws. Dat bleek uit de reactie van de mensen op de luchtgevechten. Als er alarm werd gegeven, liep in het begin iedereen naar buiten om te gaan kijken. Sommigen klommen zelfs op het dak. Pas nadat een aantal slachtoffers te betreuren was, drong het tot de mensen door dat ze gevaar liepen. Want er kon van alles uit de lucht vallen. Niet alleen bommen, maar ook onderdelen van aangeschoten vliegtuigen of de vliegtuigen zelf.

foto 54-789 Bombardement op de Amsterdamse buurt. Ook de Allard Piersonstraat werd getroffen.
Leden van de Jeugdstorm helpen bij het opruimen van de ravage in de Teding van Berkhoutstraat. De jeugdstorm is een jongerenafdeling van de NSB. foto 54-798

Op 6 juli 1940 werd voor het eerst een Engels vliegtuig neergeschoten aan de Oudeweg. Zeven huizen brandden af, maar er waren geen slachtoffers. De eerste bom op Haarlem viel op 27 juni in hetzelfde jaar in de buurt van de Leidsevaart en de Edisonstraat. Zes mensen werden gedood.
Erger werd het in de nacht van 2 en 3 oktober. Bommen vielen in het Rozenprieel en in de Slachthuisbuurt. De bommen waren mogelijk bestemd voor de Centrale Werkplaats van de Spoorwegen, maar kwamen terecht in woongebieden. Een slordige vergissing van de RAF, de Engelse luchtmacht. Het aantal doden bedroeg zeventien; twaalf huizen werden totaal vernield en vierendertig andere zwaar beschadigd. In de loop van de oorlog volgden meer bombardementen. Er werden fabrieken getroffen, zoals Droste en Figee, de spoorwagonfabriek van Beijnes bij het station en het gebouw van de Gemeentereiniging aan de Oudeweg.
foto 54-13997
Bombardement op het Rozenprieel in 1940. Begrafenisstoet in de Voortingstraat.

Waarschijnlijk zijn de meeste bombardementen een gevolg van navigatiefouten geweest, want niet alle bedrijven waren van militair belang.
Op 16 april 1943 ondernam de RAF een aanval die voor Haarlem bijzonder noodlottige gevolgen zou hebben. Twaalf bommenwerpers kregen de opdracht om de Centrale Werkplaats van de NS in Haarlem te bombarderen. Door een fout vielen alle bommen naast het doel, ze waren allemaal in de Amsterdamse buurt terecht gekomen.Het was bijna half acht in de avond, het was net etenstijd geweest, de meeste mensen waren thuis. De bommen richtten een enorme verwoesting aan in de buurt ten oosten van het Teylerplein en langs de Amsterdamsevaart. De Teding van Berkhoutstraat, de Da Costastraat en de omliggende straten werden zwaar getroffen, overal brak brand uit. Het meest droevige gevolg: vijfentachtig doden, meer dan veertig zwaargewonden.

 

Het verzet

Het verzet begon met oproepen om de Duitse bezetter geestelijk weerstand te bieden en de vrijheid hoog te houden. De Haarlemmer Bernard IJzerdraat was daar met zijn Geuzenactie een van de eerste voorbeelden van.


Voor het aansporen tot verzet werd IJzerdraat op 13 maart 1941 gearresteerd en met anderen gefusilleerd. Er was groot en er was klein verzet. Dat laatste liep van stiekem luisteren naar de Engelse radio en het lezen van illegale kranten door naar echte individuele heldendaden. Het opnemen van een joods kind in het eigen gezin bijvoorbeeld. Zo had mevrouw Ineke, van de chef van de Coöperatie, een kruidenierswinkel, er plotseling een zoontje bij. Het hoofd van een school in het Rozenprieel had naast twee roodharige en een blonde, zomaar op een dag ook een zwartharige dochter.

Er was ook gewapend verzet waarin mannen betrokken waren waarvan de namen pas na de oorlog bekend werden, zoals Kraakman, Van der Wiel, Bonekamp en de politiemannen Overzet en Ederveen. Al die mensen zaten in allerlei verschillende knokploegen en sabotage-eenheden. Tegen eind van de oorlog werd geprobeerd al die groepen te bundelen. Ook de Raad van Verzet, de RVV, waar Hannie Schaft en Truus en Freddy Oversteegen bij hoorden, werkte mee. Lange tijd had de RVV zijn hoofdkwartier bij beeldhouwer Mari Andriessen, aan de Wagenweg.

foto 54-12464 foto Schaft02
De aanslag op Fake Krist. Jo Schaft als studente, in de buurt van haar ouderlijk huis. Op 17 april 1945, nog geen drie weken voor de bevrijding, werd de verzetsstrijdster Hannie Schaft, 24 jaar oud, in de duinen van Overveen door de Duitsers doodgeschoten.

Helemaal perfect werkte het verzet niet. Dat bleek bij de aanslag op Fake Krist, het hoofd van de SD (Sicherheits Dienst) in Haarlem. Voor de RVV zouden Hannie Schaft en Truus Oversteegen de liquidatie uitvoeren. Maar toen ze hem over de Westergracht tegemoet fietsten, hoorden ze ineens vier schoten en zagen ze Krist, recht voor hen van zijn fiets vallen. De knokploeg van ondergedoken politiemannen had dezelfde opdracht gekregen. Door het toeval voerden Krijger en Overzet hun aanval net voor de twee vrouwen uit. De volgende dag kwamen de Duitse vergeldingsmaatregelen. Tien gijzelaars werden bij de Nieuwe Bavo neergeschoten. Ook vier huizen, van mensen die niets met de aanslag te maken hadden, in de brand gestoken. Een plan om de kathedraal zelf op te blazen werd tenslotte niet uitgevoerd.

Tot het ongewapend verzet behoorde de hulp aan onderduikers. Heel gevaarlijk, want verraad lag op de loer. In de drukkerij van het Sint Jacobs Godshuis werden bonnen voor eten gedrukt. De drukker Habraken werd vlak voor de bevrijding wegens het drukken van illegale pamfletten opgepakt en gedood. De onderduikers in de gewelven van het Sint Jacobs Godshuis werden gelukkig niet ontdekt.
Op de Koudenhorn bouwde een huisschilder een kolenhok voor de ingang naar een gesloten schuur, naast de opslagruimte voor zijn ladder en verf, en verstopte daar joden. ’s Nachts ging hij de boer op om eten te verzamelen.
Corrie ten Boom zocht huizen voor vrouwen en kinderen. Boeren hielpen haar om Joodse mannen te verbergen. Zelf had ze zeven mensen thuis. Voor hen was een geheime schuilplaats gebouwd boven de klokkenwinkel van haar vader, Casper ten Boom in de Barteljorisstraat.

 

Collaboratie

foto JosF2G De Weerafdeling (WA) van de NSB marcheert.
Aan de Dreef brengt de commandant een groet aan de leden.

Velen zagen in de Duitse bezetting niets kwaads, integendeel: ze werkten met de Duitsers mee om een nieuwe orde in Nederland in te voeren. Heel wat Haarlemmers hebben als vrijwilliger in het Duitse leger gediend en tot in Rusland gevochten. Velen profiteerden van de bezetting door banen te verkrijgen die ze onder normale omstandigheden nooit gekregen zouden hebben, zoals de al eerder genoemde S.L.A.Plekker, die burgemeester van Haarlem werd. Er waren zelfs Haarlemmers die het presteerden om via anonieme briefjes aan de bezetters als pure landverraders op te treden.

Mijnheer Offizier

Wil U zo goed zijn een tweetal onderduikers weg te laten halen (2 zoons) Minahassastraat 63, Haarlem-Noord des morgens voor 6 uur. In perceel Timorstraat 22 zijn nog 2 radio toestellen is u dat bekend, in perceel Delistraat 24 of 22 houdt zich een jongmensch van 24 à 25 jaar verborgen, Rijs genaamd.

Een N.S.B.er
Aan S.D. te Haarlem of Amsterdam

M.H.
Zaterdag j.l. is doorgegeven dat een zekere mej. Fie Tuerlings werkt voor de joden en zit in de ondergrondse en verzetbeweging. Nog steeds verschijnt zij iedere dag op de Geneeskundige dienst hier in Haarlem. Meestal tussen 10 en 12 uur.

Heil Hitler en Duitsland

 

Dolle Dinsdag

Eind augustus 1944 leek het Duitse front definitief ineen te storten en naderden de geallieerden snel ons land. Op 5 september, later Dolle Dinsdag genoemd, stonden vele mensen langs de Wagenweg te wachten op de geallieerden. Volgens de geruchten moesten die zeer dichtbij zijn. NSB`ers en ook burgemeester Plekker vluchtten naar het oosten. Het bleek allemaal loos alarm geweest te zijn. Het gerucht was sneller geweest dan de werkelijkheid. Het zwaarste deel van de oorlog, acht maanden van ellende en honger, moest nog komen.

 

Evacuatie

foto Evac01
Met het weinige wat ze mee kunnen nemen, trekken bewoners van
Haarlem-Noord over de Rijksstraatweg, op zoek naar onderdak.

 


Het werd krap in Haarlem in Haarlem. De bewoners van Zandvoort en Velsen moesten hun woonplaats verlaten en kwamen grotendeels in Haarlem terecht. In Haarlem zelf moesten de bewoners ten noorden van de Jan Gijzenvaart, ten westen van de Delft en het Ramplaankwartier vóór 22 september 1944 hun huizen verlaten en ergens anders onderdak zoeken. Wie geen familie of kennissen had om bij in te trekken, kon op het stadhuis een evacuatieadres krijgen. De reden voor de massale verhuizing was dat de Duitsers in de vesting IJmuiden ruim schootsveld wilden hebben. De bevolking wilde men daarbij geen gevaar laten lopen; ruim 3500 woningen werden zo ontruimd. Overal zag je verhuizende mensen op handkarren en in kinderwagens met hun meest noodzakelijke bezittingen naar hun nieuwe adres gaan.

 

Honger

De maanden die verstreken tussen september 1944 en de bevrijding van Oost-,Noord- en West-Nederland in het voorjaar van 1945 zijn bekend geworden onder de naam “hongerwinter”. Het transport lag stil. De spoorwegstaking had het treinverkeer stilgelegd, het grootste deel van de auto’s was al lang verdwenen, evenals de binnenvaartschepen. Zelfs fietsen waren zeldzaam geworden. Maar ook al waren er nog wel vervoersmiddelen geweest, waar had dan de brandstof vandaan moeten komen om ze te laten rijden ? Er waren geen kolen, dus er was geen gas, geen elektriciteit. ’s Nachts trokken mannen met een zaag naar het Zaanenbos in Haarlem-Noord. Binnen enkele dagen waren alle bomen verdwenen.

foto 54-12554 foto 54-9223
Heel wat Haarlemmers kwamen naar de Teylerschool aan de Haarlemmerliedestraat, waar de Centrale Keuken voedsel uitreikte. In de Oranjestraat probeerden kinderen uit de gamellen van de Centrale Keuken de laatste etensresten te schrapen.

 

De voedselsituatie in Haarlem en in andere steden van West-Nederland werd rampzalig. Dagelijks zag men mensen over de Rijksstraatweg naar het platteland gaan om bij boeren nog wat voedsel te bemachtigen. De maag van vele Haarlemmers moest worden gevuld met eten uit de gaarkeukens, dat soms bestond uit van bloembollen gemaakte pap.
foto 54-22203 Te voet, met een handkar ging men er op uit om in de polder bij de boeren voedsel te halen.
Lege potten en pannen, dat was alles wat deze winkelier te bieden had, maar morgen . . . ! foto 54-12515

 

In de hongerwinter had je weinig aan de bonkaarten, maar soms hield humor de moed er nog een beetje in:


In diezelfde periode van kou, honger en duisternis werden de Duitsers harder en wraakzuchtiger. In een laatste poging om de Duitse oorlogsindustrie nog op gang te houden, probeerden zij door grote razzia’s steeds meer Nederlandse mannen gevangen te nemen en weg te voeren naar Duitsland. In de morgen van 6 december 1944 viel er huis aan huis een papier in de bus.

Ze moesten na ontvangst van het bevel onmiddellijk op straat gaan staan met warme kleding, dekens, eetgerei en een brood voor één dag. Vrouwen en kinderen moesten gedurende de actie in huis blijven. Wie bij huiszoeking werd aangetroffen zou worden gestraft. Op hen, die probeerden te vluchten, zou worden geschoten. Het was een volslagen verrassing. Niemand had hierop gerekend. Met opzet was deze datum gekozen, de ochtend na Sinterklaasavond, die alle Haarlemmers thuis met de familie doorbrachten. Ongeveer tweeduizend mannen werden gepakt en naar Duitsland overgebracht. Deze gebeurtenis is na de oorlog bekend geworden onder de naam “Sinterklaasrazzia”.
Fusillades vonden niet alleen meer in de duinen, maar ook in het openbaar plaats om de bevolking angst aan te jagen en te dwingen tot gehoorzaamheid. Omdat bij de Jan Gijzenkade een lid van de Feldgendarmerie was neergeschoten, werden daar op 10 februari 1945 tien Nederlanders gefusilleerd. De bekendste van hen was Walraven van Hall, leider van het Nationaal Steunfonds dat veel geld bijeenbracht voor het verzet. Op 7 maart werden bij de Dreef nog eens in het openbaar zestien Nederlanders neergeschoten, waarvan vijf Haarlemmers.

 

De vrijheid nadert

 

foto 54--1946
Laagvliegende geallieerde vliegtuigen met voedsel voor de hongerende bevolking.
De 2e mei was een dag om nooit te vergeten. Laag over de huizen vlogen zware bommenwerpers, nu niet geladen met bommen, maar met voedselpakketten. In de straten juichten de mensen en zwaaiden met vlaggen. Het was niet alleen om het voedsel dat kwam. Het was ook omdat de Haarlemmers voelden dat het einde van de oorlog naderde.
Op 4 mei, in de avond, werd bekend dat het Duitse leger de wapens had neergelegd. Toch voelden velen zich pas werkelijk bevrijd, toen de Canadezen op 8 mei Haarlem binnentrokken.


foto 54-16409 foto 54-2887
Heel wat Haarlemmers waren gekomen om de Canadezen in te halen. Wie wilde er geen ritje maken op een Canadese legerwagen?

 


B r o n n e n

Diverse auteursDe jaren 1940-1945, Amsterdam z.j.
Lennaert NijghHaarlem bestaat niet, Haarlem 1996
J.W. RengelinkVolk in verdrukking en verzet, Amsterdam 1960
J.J. TemminckAls de Dag van Gisteren, een serie over de geschiedenis
van Haarlem in de laatste eeuw
, Zwolle 1990
J.J. TemminckVertrokken, Onbekend Waarheen, Jaarboek Haarlem, 1995
C. Willemsen-TerpoortenLieve Bep, Haarlems Dagblad, 1995
Diverse auteursWij gedenken, Omgekomen- Ondergedoken,
Haarlemse Joden 1940-1945
, Haarlem 2004
H. van KerkwijkDromen en Daden, Haarlem, 1994


Tekst en samenstelling: Freek van Schie. Foto’s: Noord-Hollands Archief.
Deze lesbrief is tot stand gekomen onder auspiciën van het Samenwerkingsverband Haarlem, in samenwerking met het Historisch Museum Zuid-Kennemerland, ter gelegenheid van de tentoonstelling “Haarlem in de Oorlog - dagelijks leven 1940-1945” (van 23 april tot en met 11 september 2005).
Tekst en afbeeldingen zijn met medewerking van de organisatoren op deze website geplaatst.