Amsterdam, 30 Januari 1945.
Lieve Rie!
Dit wordt zoo’n ellenlang épistel, dat ik hem moet tikken en hoog begin. Daar gaat ie. We zijn dan naar Doetichem geweest! Nou, dat vergeten we niet vlug! ’t Succes is groot geweest, maar de moeilijkheden waren even groot!! ‘k Zal gaan oplepelen:
Zondag 14 januari ongeveer 7.15 ’s morgens vertrokken. Ank op een geleende fiets van Ria, met 2 massieve banden, ik op de mijne, met 1 massieve band dus. Na 2 minuten rijden hebben we gewisseld van fiets, ik op die van Ria want die fiets bibberde zoo volgens Ank. Nou, dat was ook zoo. “Mie Bibber” heet die dan ook. Naar Bussum met tegenwind. Daar bij Eef even gestopt en een brief voor Peter afgegeven en chocolade gedronken met een drie-in-de-pan. Toen om ongeveer half elf verder afgezakt. De weg was slecht. ’t Dooide en was ’t daardoor erg glibberig en bobbelig, dus schoten we slecht op. We haalden Apeldoorn dan ook niet. We wilden n.l. gaan slapen bij Germaine, maar dat mislukte. Je raadt nooit waar we gemaft hebben!! Nergens verder vertellen hoor!!! Als je wat vertellen wilt, zeg je maar bij den boer in ’t hooi. We maften met nog 2 meisjes . . . bij de . . . oh!! . . . de . . . , nou je snapt het wel!
Dat kon niet anders, want ver in de omtrek was geen hut en ’t werd vies donker. We wisten van die meisjes, dat ze daar wel onderdak gaven en je kreeg te eten!! Wij er dus heen en Duitsch geparlevinkt. De wacht weigerde ons. Kon niet en bestond niet, dat daar geslapen kon worden. Toen een 20 á 30 meter verderop kwam “der Hannes” aan. Ja, hij zou ’t met z’n kameraden overleggen. Hannes zelf moest “weck” en “kam zurück um 3 Uhr”. Wij onze fietsen door ’t prikkeldraad gedaan en zachies naar binnen geslopen. Daar de boel neergezet en gauw mee naar de kachel. Daar heeft der Fritsch de heele boel voor ons in orde gemaakt und der August liep er ook omheen te draaien. Der Fritsch was, snapten we, de “huishoudster”. ’t Was net 7 uur of zoo iets en aten ze brood met zesdubbeldik boter en worst. Wij keken hongerig maar we zaten er wat je noemt naast. Toen ze klaar waren kregen we ieder een boterham met Käse und Kaffee. Verder hebben we alsmaar gekletst met elkaar.
Ineens kregen we van “der Fritsch” etwas zu fressen! Ah! Paardenlever! Vast ieder wel een pond! Lekker gebakken! Gossiemijne!! Toen slapen. We konden slapen in een koude kamer, of bij hun op de kamer op de grond. Nou, dat was gauw beslist; Wij bij hun op de grond, in de warmte. Zij hun matras aan ons geleend, en wij aangekleed in ’t nest. Zij sliepen op een tijkje in de bedden. We hebben ons een aap gelachen. Eén van de 3 was zéér “aanhalig”.
De andere keek niet, wat dat betreft, naar ons om en nummer 3 was foetsie. We hadden onze handen vol met der Fritsch. Nou, we hebben geen ogenblik met ’m alleen gezeten, daar zorgden we wel voor. Dus geen schijn van kans dat ik sliep . . . ’s nachts het dichts bij hem.
Als hij op de grond graaide, greep hij in een stukkie poot van Ank. ’s Nachts hoorde ik ineens hevig geschuifel en gemier en Ank: “Hören sie dochmahl auf Fritsch”! Ik gromde “Wat is er toch?” en de andere 2 grinnikten al! Hij schrok zich dood en hield zich weer koest. Dat is zoo de hééle nacht geweest. Hij dacht zeker de aanhouder wint! Zeer vasthoudend!! Blij dat we zoo sterk stonden (4 tegen 1). De volgende ochtend om 6 uur moesten we al op, want voor ’t licht zou worden, moesten we “weck” zijn voor de spiedende oogen van de wacht!
Wij stonden dus vroeg op straat, op weg naar Apeldoorn. Daar waren we om omstreeks 10 uur en hebben we Tante Leentje opgezocht. Die was reuze blij wat van de familie te zien en kregen we daar thee met ontbijt, want vertelden maar niet waar we overnacht hadden! Dat weten ze hier thuis alleen en de diverse vriendinnen plus P.
Toen weer verder. ’t Dooide nog steeds, maar de wegen waren hoe verder we kwamen, steeds slechter en gladder. De sneeuw lag daar ook veul dikker.
Die dag zijn we gekomen tot Zutphen. Wat is dat stadje kapot! Dus toen waren we dan IJsel. We wilden eerst nog verder gaan, maar een Oom van Ria had me een slaapadres in Zutphen gegeven en zijn we daar maar op af gegaan. Daar konden we niet terecht, want ze kreeg al 2 meisjes. Ze probeerde bij kennissen van haar een paar huizen verder en ja hoor, daar gingen we. Zoo aardige menschen zeg: 2 Fransche dames en 1 Hollander. Ze spraken uitsluitend Fransch, alleen met ons Hollandsch. Die ééne dame was in December gevlucht uit België en kon geen woord Hollandsch. We zijn daar geweldig onthaald. ’t Leek wel 1935 of zoo: Kaas, jam, stroop, ei, melk, echte thee, koffie, éénig gewoon. Brood kregen we ook zoo en net zoveel als we wilden. ’s Avonds gekletst en gebridgt.
Lekker geslapen, met reuze gerommel van de V.1 boven onze hoofden. Wat een kabaal maken die krengen! ’t Lijken net hééle zware bommenwerpers, vlak boven de stad. Er rollen daar in de buurt steeds mislukten naar beneden, zeiden ze daar. Dooie griezels!
Enfin, we zijn er heelhuids afgekomen en gingen de dag daarop naar Doetinchem. Om precies 12 uur klopten we bij een boer aan om mee te eten, dat hadden we vorige dag ook gedaan. De vorige dag hadden we zelfs bij 2 boeren warm eten gegeten. Eerst een bord boerenkool en daarop bij een ander zuurkool met heerlijke jus en een plak varkensvleesch. Nu kregen we bij een boer aardappelen met bruine boonen en karnemelkjus, je weet wel! We kregen daar zoo veel dat we niet meer bij een ander aan hoefden!
’s Avonds om 6 uur ongeveer kwamen we bij Janssen aan, na een luchtgevecht te hebben meegemaakt bij café de Wiemelink. Daar schoten de Tommies 2 kleine D.K.W-tjes kort en klein. Wij stonden er misschien 50 Meter vanaf. Bij Janssen herkenden ze me onmiddellijk aan m’n stem, want ze zaten al in donker te koekeloeren. Nou, toen daar ons knap gegeten aan boterhammen, je weet wel, eigenbak en roggebrood, met worst, want ze hadden net geslacht, en om een uur of 9 karnemelkschepap met een scheutje zoete melk, je kent dat! De volgende morgen ontbeten en naar Bruil en Kühn geweest, de naaste buren. Daar (bij Bruil) koffie gedronken met een koekje en gehad 15 pond rogge, 6 eieren en ongeveer 1½ pond spek.
Reuze vangst wah? Bij Kühn 6 pond rogge. ’s Middags warm gegeten bij Jansen en weer verder de hort op. Toen vingen we niets da’s niet veel. De volgende ochtend weer de boer op en kregen we plots de buultjes vol rogge, de één gaf 10 pond, de tweede 6 pond enz. enz. Wij lieten ze maar bijvullen. We namen aldoor mijn fiets mee, want’t was zoo glad en vies daar, dat met “Mie Bibber” heelemaal niet te rijden was.
’s Middags weer fort en de boel geruild. We hadden een jasje van Ank om te ruilen voor spek en wat messen, zeep, hempie en broekie, koffie surr., allemaal . . . volgende ochtend zouden we starten. ’t Woei ’n orkaan! Hoe dan, we zouden het maar proberen. De boerin had minstens voor 2 dagen brood voor ons klaar gemaakt en zei dat we, als het niet zou gaan, weer terug konden komen. Wij de boel opgepakt. We hadden een bende, nee ontzettend. Omstreeks 90 pond rogge, 7 á 8 pond spek, ong. 35 eieren, 2 groote roggebroden, 1 eigen bakbrood, 1 leverworst, 1 bloedworst, 1 metworstje, 4 pond boontjes, 1 stukje boter van 2 ons, 1 stukje kaas, 1 kip, waar 3 ons vet uitgehaald is. Netjes hè? ’t Is gewoon jammer dat je ’t boeltje niet gezien hebt! Toen dan de familie gedag gezegd en hebben ze ons uitgewuifd.
Toen begon de pech. Er stond zoo’n wind dat we dat smalle paadje, je weet wel, haast niet af konden komen. In normale weersomstandigheden duurt dat paadje ongeveer 5 minuten, nu deden we er bijna 1½ uur over!!! Behoef je niet te vragen. Er lag ook dik sneeuw daar en de karresporen waren zo diep en dan geheel ontdooid. Een reuze smeerboel. Een boer, waar we o.a. rogge hadden vandaan gesleept hadden, zag ons “werken” en adviseerde ons om terug te gaan, want jullie komen er nooit, zei hij. Nou, wij hadden daar niet veel zin in. Gaan jullie dan naar die of die, zei hij, want jullie redden ’t heus niet. Nou, wij dat gedaan en strandden we dus die zelfde ochtend al bij een wildvreemde boer, een flinke boer, zoowat recht tegenover dat paadje waar je naar boer Janssen af moest slaan, dus nog vóór de “kark” weet je nog? Ik alleen het erf op gegaan, waar je in die wind en rommel ook een stieve 5 minuten over deed, en gevraagd of we daar konden blijven. De dochter het aan Ma gevraagd en konden we binnen komen. De natte boel “het sneefde hard” konden we in een klein hokje uit doen, de fietsen ergens anders tusschen gewurmd en daar gingen we.
Aardige menschen, veel rijkere boeren dan Janssen. Ook 8 kinderen, 5 dochters en 3 zeune. Er stond in de kamer een urgel, piano, viool, saxofoon en guitaar, dus ze waren wat je noemt “bij”. We hebben kousen en sokken gestopt voor de boerin en ’s avonds gebreid aan het één of ander borstrokkie voor één van de zeune.
Later. . . één van de worsten waren gestolen, dus bezat ze die niet, maar des te meer . . . wij! ’s Avonds nog piano gespeeld en één de zeuns guitaar, dus was het weer dik voor mekaar.
Zaterdagochtend zijn we toen werkelijk gestart, naar weer wat brood van ook deze boerin mee te hebben gekregen. We hebben hem toen een flinke zet gegeven en zijn gegaan door Zutphen, waar we warm gegeten hebben zoo aan de straat. Ze stonden daar te schreeuwen “wie wil nog warm eten, dames lekker warm, toe maar, er is genoeg!”. Dus hebben we ‘m daar ook weer geraakt. We kregen kool met worst of vleesch, dat weet ik niet zoo precies, in een omgekeerde melkbusdeksel en een lepel van iemand, die al gegeten had. Als je zoo nauw kijkt, houd je het nergens uit nietwaar!
Toen de brug over! Dat was eng, want men zei dat de landwacht de buit in beslag zou nemen en daar waren we niet gek op! Enfin, eindelijk er door heen onder de goede leiding van een Duitscher, die zei, dat we er wel doormochten!! We werden wel gewaarschuwd dat ons een volgende keer alles afgenomen zou worden en dat de brug de volgende dag gesloten zou worden voor ’t halen van buit. Nou, wij hadden daar lak aan, want we waren er over! We hebben dien zelfde avond met veel gezwoeg Apeldoorn gehaald, een reuze end dus. Daar kwamen we bek-af om ongeveer half 7 bij tante Leen aan. Ank had pien in de buuk en we waren wat je noemt afgepeigerd. We kregen bij tante Leen pap, ei, brood, appel en konden lekker vroeg naar bed. Ank heeft nog even een traantje gelaten van moeheid en buikpijn, maar het was niet erg.
Zondagmorgen wilden we vroeg verder, maar kon dat niet omdat mijn massieve band er door de buit op maar liefst 5 plaatsen uit hing. Ik naar een fietsenreparatie. De één was gesloten, de ander gevlogen, de derde ziek en de vierde wipte eindelijk die band er in. He, hè!
Om 11 uur gingen we weer. In die tijd had het maar als gesneeuwd en was die laag zóó ontzettend dik en het vroor al lang weer dat het kraakte, dat we vanaf Apeldoorn tot Hoevelaken eerst een reuze eind hebben moeten loopen. ’t Leek de Kalverstraat wel op de Apeldoornsche berg zeg. Iedereen sjouwde en trok en liep en zwoegde. Die dag zijn we weer overvallen door sneeuwstormen en hebben we ’t niet verder gehaald dan Voorthuizen.
Daar bij een boer aangeklopt, een klant van de zaak. Die had maar liefst 12 gestrande vrouwen die nacht! Toen hebben we bal gehad. De Tommies loeiden de heele nacht boven de hut en boven de weg. Ontzettend geschoten! We waren “as de dood” en verlangden allemaal even hard naar 6 uur en ’t was pas 1 uur! Enfin, we zijn de nacht met alle moeilijkheden door gewurmd en gingen de volgende dag na ’t ontbijt allemaal verder.
Die dag wilden we in ieder geval Bussum halen. ’t Ging zoo prachtig dat we dachten het gemakkelijk te halen, maar bij Hoevelaken kregen we iets raars aan de fiets van ‘Mie Bibber”, die waar ik op zat dus. Hij tikte ergens en we hebben wel een kwartier gevischt waar nou de fout zou zitten. Toen bleek dat de achterband (velg) op knappen stond. Erger kon al niet, want nou konden we niet verder en zoo iets kan niet gemaakt worden. ’t Eenige was een nieuw achterwiel zien te krijgen, maar kom daar nu maar eens aan. Enfin, wij geloopen naar Amersfoort, d.i. ongeveer 4 kilometer en daar geprobeerd ’t ding gemaakt te krijgen. Na veel gescharrel gelukte dat in een Werkstätte van de Wehrmacht. Daar zeker 3 uur oponthoud gehad, want de werkjes van de Wehrmacht gingen voor! Om half vier konden we weer opstappen, want zou de fiets het wel tot Amsterdam houden volgens zeggen!! Nou, ik heb er nog geen 10 minuten opgezeten, of midden in Amersfoort, vlakbij het station, daar ging ‘Mie Bibber” onder m’n gatje vandaan en lag “gebroken”onderuit. Daar zaten we! Aan die fiets was niets meer te doen dan ‘m weg te brengen naar ‘t dichts bijzijnde huis en was dat natuurlijk de Marine van de Duitschers!!!!. De boel er af gehaald en zolang ook maar bij die marine neergepoot. Ik van louter ellende ’n nummertje huilen weggegeven en Ank raad gevraagd bij de Marine. Die kon niet helpen, zelfs ook niet na gratis weggeven nummertje traantjes van Ank. Wij auto’s aangehouden, maar die reden ijskoud door.
Toen naar de Ortskommandant om een vergunning te vragen voor de trein. Daar stonden bij de Orts-kommandant 50 menschen met hetzelfde doel en bijna niemand kreeg een “Schein”. Ze moesten maar zien hoe ze er kwamen. Wij hebben tenminste maar niet die 50 menschen afgewacht en zijn teruggesloft naar de Marine, want we vonden daar onze buit nou ook niet direct safe staan. Alles zat er in moet je denken, ook het spek!
Onderweg kwam Ank ineens op het idee een slee te vragen aan iemand, om op die manier de boel van “Mie Bibber” over te pakken en dan desnoods te tippelen. Niet gek. Ik de eerste de beste dame die we daar tegen ’t lijf hielden, aangeschoten en ja hoor, zij had een klein sleetje. Ze had zoo met ons te doen (gelukkig) dat we daar konden blijven slapen en wat mee hebben gegeten. Wij dus gelukkig met ’t sleetje de boel bij de Marine opgehaald en “Mie Bibber” weggesleept en neergezet bij die mevrouw. Meegegeten, brood van ons zelf gebikt, zitten babbelen en naar bed.
Mevrouw heeft diezelfde avond nog van allerlei moeite gedaan een achterwiel te krijgen om dan ook op “Mie Bibber” te zetten en door te gaan. De volgende ochtend probeerde ze ’t nog op verschillende adressen, maar nergens. De menschen had al die wielen gebruikt voor evacuatie karretjes e.d. en de fietsenwinkels waren gesloten, want er waren razzia’s.
Wij dus maar gauw onze beenen opgenomen en gaan tippelen naar Bussum. Best te doen, 27 kilometer, dus zoo iets als Aerdenhout - Amsterdam, en ’t was pracht weer. “Mie Bibber” hebben we achter moeten laten en gaan we die nog eens als de sneeuwboel weg is, ophalen. Ank en ik om beurten gefietst en getrokken. We hebben geloopen van half tien tot half zes, met éénmaal rust van een half uur. ’t Liep natuurlijk nog al zwaar, ten eerste met die beladen fiets en ten tweede de slee en de sneeuw. Toch was ’t reuze dat er sneeuw lag want nu kregen we ’t op die manier prachtig over. Eef wist niet wat ze zag en hebben we daar uitgerust en gegeten. We hebben onze boerenboterhammen op gegeten, eieren met spek gebakken en roggepap gekookt. Peter kwam ’s avonds informeeren of we al terecht waren. De volgende dag zouden we dan naar Amsterdam loopen. Wij heerlijk geslapen en de volgende ochtend om half negen weggegaan naar Amsterdam.
Kwamen we op de weg Peter tegen, die toch naar Amsterdam ging. Ik toen op de eigen fiets en Ank met slee achterop bij P. Dat was trappen voor hem! De wegen waren toch idioot door die sneeuw aldoor. In Amsterdam werd het helemaal moeilijk. In Diemen heeft P. ons laten schieten en hebben wij verder naar huis geloopen. Anders kwam P. niet op tijd meer aan de zaak.
Enfin, we zijn dan thuis gekomen en waren niet eens zoo erg moe en hadden flink wat! Oom Jaap was alleen thuis, de rest van de familie was zich laten inenten voor typhus. We konden dus rustig aflaaien en de boel aan kant zetten binnen. ’n Tafel vol zeg! Om te kwijlen! De familie is er natuurlijk reuze mee in haar schik en waren maar wat blij dat de kindertjes weer thuis waren, want ze hadden z.g. niet in angst gezeten, maar je weet dat wel! Nou, we hadden dan ook wel zoo ’t één en ander beleefd.
Ria was niet boos over “Mie Bibber”, we moeten ’t kreng alleen zoo gauw mogelijk uit Amersfoort ophalen . . . heeft wel een reservewiel. M’n lange broek lag in stukken . . . heb ik hem gerepareerd, al zeg ik het zelf . . . ga hem nu strijken.
We eten al flink van het één en ander. Maar met ’t halve broodje per week is het niet dik.
Oom Jaap heeft wat hout gekocht, schandelijk duur, maar we zitten nu tenminste toch niet zonder. Als jij op één of andere manier goedkoop aan hout kan komen, dan natuurlijk nog graag. Andere levensmiddelen zijn ook nog steeds welkom, maar niet te duur, want ’t geld raakt op! Nou zus, je weet weer zoo van alles! Verder nieuws is er geloof ik niet.
Oom Jaap vraagt of je aan mijnheer Buurman van Vreede wil vragen of hij nog piessie olie voor ons heeft. De accu is kapot en zitten we ’s avonds dus bij een walmpitje. De olie van mijnheer is prettig en als hij dus nog iets te missen heeft, dan dolgraag.
Nou keind, hoe staat het met je fiets? En met de broodbonnen? Is het voor mekaar?
Dag hoor! Groeten aan Mevrouw, Mijnheer en het kind.
Dag!
Zoen van Aal.
Alice en Anca Kornmann, geboren in Sassenheim, woonden in de oorlogsjaren aan de Amstelveenseweg in Amsterdam. Ze waren resp. 29 en 30 jaar toen ze in januari 1945 per fiets deze ijzige voedseltocht ondernamen. Alice doet in deze brief verslag aan hun oudere zus Rie. |