EEN ONZORGVULDIGE
HERDENKING

door Herry Voetelink

 

In Nederland worden elk jaar op 4 mei alle oorlogsslachtoffers herdacht. Daarenboven heeft Amsterdam ook een eigen herdenking op 25 februari. Op die dag begon in 1941 de 'Februaristaking', een tweedaagse, vrij massale staking van uitzonderlijk karakter in Amsterdam en naburige steden zoals Haarlem, Weesp, Alkmaar, Hilversum, Utrecht en de Zaanstreek.

Over die Februaristaking is nogal wat geschreven. Als belangrijkste publicaties noem ik de onder auspiciën van het toenmalige Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie gepubliceerde studie van B.A. Sijes De Februaristaking (1954), waarnaar ook De Jong in deel 4 van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog bij herhaling en met instemming verwijst. Een meer beknopt, maar erg duidelijk overzicht biedt Geert Mak in zijn Een kleine geschiedenis van Amsterdam uit 1994, terwijl in 1998 een kritische en als 'anti-autoritair' bedoelde visie op de staking verscheen van Jos Scheren en Friso Roest in hun gezamenlijke dissertatie Oorlog in de stad. Amsterdam 1939-1941.

Het algemene beeld van de staking is wel min of meer duidelijk, hoewel complex. Het gangbare motief voor stakingen - 'verbetering van arbeidsvoorwaarden' -ontbrak niet, evenmin als de toenmalige machtsstrijd tussen de CPN en de NSB om de sympathie van de arbeiders (de communistische partij was weliswaar verboden maar de partijleiding schaarde zich pas na aarzeling achter het stakingsinitiatief van onder meer de CPN-leden Lou Jansen, Piet Nak en Willem Kraan, want Moskou en Berlijn waren officieel nog bondgenoten). Van een onmiddellijk succes was ook geen sprake (de staking moest eigenlijk de 24ste al beginnen, maar dat mislukte geheel), en van algemeenheid was ook geen sprake (de ambtenaren op het Amsterdamse gemeentehuis deden niet mee, het gemeentebestuur probeerde de staking te breken - de burgemeester dreigde met straffen en ontslag - en de net opgerichte Joodsche Raad was ook tegen). Desondanks werd het - na een aarzelend begin - een bijzondere staking.

Centraal stond een breed gedragen protest tegen de toenemende gewelddadigheden tegen joodse Amsterdammers (vooral door NSB'ers en WA'ers), en met name tegen de razzia's van 22 en 23 februari 1941 door de Duitsers in de 'Jodenbuurt' (het gebied tussen het Centraal Station, de Kloveniersburgwal, Waterlooplein, Valkenburgerstraat en Prins Hendrikkade waar meer dan 25.000 joden woonden, maar ook veel niet-joden). Die 'Jodenbuurt' was op 11 februari gemarkeerd met borden en meteen daarna afgesloten met prikkeldraad. Tijdens de razzia tien dagen later werden jonge joodse mannen naar het Jonas Daniël Meijerplein gedreven en 427 van hen, in de leeftijd van 18 tot 35 jaar, als gijzelaars afgevoerd (allen zouden in de concentratiekampen Buchenwald en Mauthausen omkomen). Vanwege de zondagsmarkt op de 23ste waren vele Amsterdammers getuige hiervan.

Dit alles leidde tot een uitbarsting. De mishandelingen die men al geruime tijd op straat waarnam, de razzia en ook de eerste tewerkstellingen in Duitsland van ongehuwde arbeiders van de Nederlandse Scheepsbouw Maatschappij in Amsterdam-Noord die op 17 februari hadden plaatsgevonden, appeleerden rechtstreeks aan het geweten, en ook aan de latente opstandigheid in Amsterdam tegen de overheid die nog sluimerde sinds het Jordaanoproer van enkele jaren tevoren. De stemming was onmiskenbaar: die moffen moeten van onze joden afblijven. Basta.

Reeds na twee dagen werd de Februaristaking door de bezetter de kop ingedrukt (ze ijlde nog wat na in enkele fabrieken en in andere steden). Vier stakers werden terechtgesteld (tezamen met 15 leden van de verzetsgroep Geuzen - zij zijn de 'Achttien doden' van Jan Campert), 22 gevangen genomen, 70 werden ontslagen. Amsterdam kreeg een boete van 15 miljoen gulden.


Terugkijkend is het een korte, historisch geheel afgesloten periode, die ik als bijna 22-jarige op afstand heb meegemaakt. De nationaal-socialistische terreur jegens de joden, waartegen de staking gericht was, vond plaats in een volksbuurt waar ik nooit kwam. Zelf leefde ik temidden van de min of meer gegoede bourgeoisie van Amsterdam-Zuid. De daar woonachtige joden hadden hun eigen zorgen, grote zorgen, maar waren nog geen slachtoffer geworden van straatterreur. Voor ons allen daar werd de staking waarneembaar toen er ineens geen trams meer voorbijkwamen. En ziet, na twee dagen kwamen die weer wel voorbij. De staking was blijkbaar afgelopen.

Nu, in afstand van tijd, houden mij nog altijd een paar vragen bezig, waarop ik hier naar een antwoord zoek. 1 - Heeft de staking voor Amsterdamse c.q. Nederlandse joden zin gehad? Om hen was het tenslotte begonnen. En bij de jaarlijkse herdenking draagt de burgemeester - ongeacht zijn geloof - een keppeltje. 2 - Tot de eersten, die aan de stakingsoproep gevolg gaven, behoorde het Amsterdamse trampersoneel. Datzelfde personeel bleek korte tijd later zonder klachten bereid in opdracht van de bezetter joden 's nachts naar het Centraal Station te rijden tot verder transport per trein naar Westerbork. Had er inmiddels bij hen een geestelijke ommezwaai plaatsgevonden? 3 - B&W van Amsterdam sporen de burgerij ieder jaar aan de herdenking van de Februaristaking op het Jonas Daniël Meijerplein bij te wonen. Dat geschiedt onder meer in een huis aan huis bezorgde editie van Amsterdam.nl. Daarin wordt al jaren routineus gewag gemaakt van strijd tegen het 'fascisme'. Zelfs de NSB wordt aangeduid als pro-Duitse 'fascistische' en niet als 'nationaal-socialistische' beweging. Ja, het begrip nationaal-socialisme wordt zelfs nergens genoemd. Zou het ten aanzien van jodenvervolging bij fascisme en nationaal-socialisme om vrijelijk uitwisselbare begrippen gaan?


De staking heeft ongetwijfeld zin gehad als extra inspiratiebron voor verzetsstrijders en uitgevers van illegale bladen. De staking heeft ook zin gehad voor Seyss-Inquart, die hiermee duidelijk werd gemaakt, dat de tot dan toe ondernomen pogingen het Nederlandse volk voor het nationaal-socialisme te winnen, weinig succes hadden opgeleverd. Maar voor de stakingsleiding en de joden zelf is de staking alleen maar op een afschuwelijk fiasco uitgelopen. Wegens hun rol bij de Februaristaking begonnen de Duitsers de jacht op CPN-leden, en in het westen van het land werden in de maanden na de staking ongeveer 300 communisten opgepakt (waarvan diversen vrijwel onmiddellijk werden gefusilleerd). Het lot van de Nederlandse joden is maar al te bekend. Amsterdam kende vóór de oorlog 80.000 joodse ingezetenen, daarvan waren er in 1945 nog slechts 5.000 over.

In deel 4 stelt De Jong dat hem geen enkele anti-joodse vervolgingsmaatregel bekend is die rechtstreeks uit de staking is voortgevloeid of waarvan men aannemelijk kan maken dat hij zonder de staking niet genomen zou zijn. Maar deze redenering kan men evengoed omdraaien. Hoezeer ook getuigend van moed bij de initiatiefnemers, is de staking de joden in geen enkel opzicht ten goede gekomen, of heeft deze hun ondergang bemoeilijkt. Het is ook opvallend dat de staking niet heeft geleid tot vervolgacties met het toenemen van de anti-joodse maatregelen en het begin van de grootscheeepse deportaties. De CPN probeerde in maart 1941 nog wel iets te organiseren, maar dat werd in de kiem gesmoord en mislukte geheel. In dit perspectief heeft de Februaristaking derhalve geen zin gehad.


Wat betreft de gewilligheid van het trampersoneel om vrij kort na de Februaristaking mee te werken aan het afvoeren van de joodse stadsgenoten, dient men de algemene situatie van de joden in de vooroorlogse Nederlandse samenleving in ogenschouw te nemen. Vanouds hadden joden, die zich in de loop der eeuwen in West-Europa vestigden, geen toegang tot de gilden of andere ambachtsorganisaties gekregen. Die situatie dreef hen in de richting van handel, geldwezen en vrije beroepsuitoefening. Ook in het Nederland van vlak voor de oorlog trof men hen nog steeds slechts weinig in publieke functies aan. Toen in november 1940 joden in Nederlandse overheidsdienst 'van de waarneming van hun functie ontheven' werden, betrof dat niet meer dan ruim 2.500 personen (De Jong, deel 4, p.807). Dat is niet veel. En in de jaren dat ik per tram naar school ging, heb ik nooit een joodse conducteur opgemerkt (in die tijd 'zag' men zoiets blijkbaar, is de cultuurhistorische observatie die zich nu opdringt). Of er in Nederland sprake was van al dan niet latent anti-semitisme durf ik hier niet te zeggen, maar dat er geen in alle opzichten naadloze integratie van de joodse Nederlanders in de verzuilde samenleving was, mag als vaststaand worden aangenomen.

Het is dan ook geen toeval dat in de stakingsoproep niet uitsluitend werd opgeroepen te protesteren tegen de razzia's, maar dat ook aan het eigen belang van de stakers werd geappelleerd. In de stakingsoproep staat: 'Stelt ook overal uw eisen voor verhoging van loon en steun!!!'. Men ging protesteren tegen jodenvervolging en vóór twintig procent loonsverhoging voor zichzelf (Sijes, p.117). Op die manier hoopte men het niet-joodse trampersoneel over de streep te kunnen krijgen. Maar over welke streep kwam men? Na twee dagen ging de tram weer rijden, en blééf rijden. Ook 's nachts, als de joden op transport werden gesteld. Het trampersoneel deed zijn 'plicht' tijdens de gehele verdere oorlog. Op het Centraal Station zouden de nachtelijke passagiers per nederlandse trein verder reizen naar Westerbork. En dan? Weinigen wisten het zeker in 1941, het trampersoneel evenmin. Wel zeker was dat er bij hen geen werkelijke ommezwaai was gekomen door de Februaristaking, noch daarna.


Het onderscheid tussen fascisme en nazisme wordt niet altijd gemaakr, maar is toch geen geschiedkundige scherpslijperij. Fascisten en nationaal-socialisten streefden beiden naar een autoritair geregeerde volksgemeenschap. De Italiaanse fascisten naar één van alle Italianen, inclusief de joodse (er waren aanvankelijk zelfs heel wat joden die Mussolini prefereerden boven het katholieke establishment), de nazi's van Hitler naar een 'puur' Arische 'Gemeischaft aus Blut und Boden'. Het anti-semitisme van de Duitse nazi's had niet alleen lange historische wortels in de Duitse geschiedenis, maar werd ook vanaf het begin openlijk beleden en in de praktijk gebracht. Zo werd zonder omhaal in de 1937-editie van de Brockhaus-encyclopedie bij 'hakenkruis' geschreven: 'In der Neuzeit wird das Hakenkreuz von antisemitischen und völkischen Verbänden als Sinnbild des Arientums (der nordischen Rasse) verwendet.'

In Italië was weliswaar sedert 1938 (het jaar dat de as Rome-Berlijn werd bezegeld) het sluiten van gemengde huwelijken verboden, maar het kwam pas tot grootscheepse anti-joodse maatregelen en razzia's toen Mussolini in 1943 ten val kwam en de Duitsers de macht overnamen. Niemand zal zeggen dat de Italiaanse fascisten beschaafde lieden waren, en dat er geen bloed aan hun handen kleefde, doch het feit blijft dat Italiaanse, 'fascistische', vernietigingskampen eenvoudig niet bestonden.

Wanneer het gaat om jodenvervolging kan fascisme derhalve niet zo maar met nationaal-socialisme op één lijn worden gesteld. De Jong schrijft terecht: 'Nergens heeft het nationaal-socialisme zijn ware aard duidelijker aangetoond dan in de Jodenvervolging' (deel 4; p.806), en het woord 'nationaal-socialisme' is hier van bepalende betekenis.

Tegenwoordig moge 'anti-fascistisch' hier en daar tot modewoord zijn geworden wanneer 'anti-dictatoriaal-in-het-algemeen' bedoeld wordt, voor de specifieke anti-joodse dictatuur als tegen welke de Februaristaking gericht was, is dat adjectief niet op zijn plaats. Afgezien van de vraag of de Februaristaking een werkelijk zinvolle daad was om de joodse Nederlanders te redden, is het zeker dat de terminologie waarvan B&W in Amsterdam zich in hun jaarlijkse oproep tot bijwonen van de herdenking bedienen teleurstellend onzorgvuldig en onhistorisch is.

 


Dit artikel is met toestemming van de schrijver overgenomen uit Hollands Maandblad van januari 2004.